-
1 niet
niet1♦voorbeelden:II 〈 het〉♦voorbeelden:te niet doen • abolirte niet gaan • disparaître————————niet2〈 bijwoord〉2 [toch, immers] pourtant♦voorbeelden:is 't niet? • pas vrai?ik kan niet komen • je ne peux pas venirals ik me niet vergis • si je ne me trompeik ook niet • moi non pluswaarom niet? • pourquoi pas?niet alleen …, maar ook • non seulement …, mais (encore)het betaalt goed, daar niet van • ça paie bien, là n'est pas le problèmedan niet! • tant pis!niet eens • même pasniet slecht • pas malvolstrekt niet • pas du toutniet dat … • ce n'est pas que …het is lekker, of niet? • c'est bon, n'est-ce pas?2 heb ik het je niet gezegd? • je te l'avais bien dit!hoe vaak heb ik niet gedacht … • j'ai bien souvent pensé …wat heb ik hen niet dikwijls gewaarschuwd • et pourtant je les ai souvent avertisniet waar? • n'est-ce pas?————————niet31 (ne …) rien♦voorbeelden: -
2 overnieuw
♦voorbeelden: -
3 aanleggen
1 [aanbrengen tegen, om] mettre2 [doen overeenkomstig een doel] procéder (à qc.)6 [besteden] investir♦voorbeelden:hoe leg ik dat aan? • comment m'y prendre?het zuinig aanleggen • être chichehet met iemand aanleggen • 〈 zich inlaten met〉 s'acoquiner avec qn.; 〈 ruzie krijgen met〉 se prendre de querelle avec qn.het met de buurvrouw aanleggen • devenir l'amant de sa voisinehet op iets aanleggen • viser qc.1 [voor de wal komen] aborder2 [onderweg stilhouden] s'arrêter (à)1 [richten] épauler (qc.)♦voorbeelden: -
4 strijken
1 [zich laten gladmaken] se repasser2 [gaan langs, over] raser♦voorbeelden:1 [met een strijkende beweging aanraken] effleurer2 [(textiel) gladmaken] repasser (qc.)♦voorbeelden:iemand over de haren strijken • caresser les cheveux de qn.→ link=hand hand1 [met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen] étaler (sur)2 [laten zakken] (a)baisser♦voorbeelden:de vlag strijken • amener le drapeaude haren uit zijn gezicht strijken • écarter les cheveux de son visagekreukels uit het papier strijken • défroisser le papier -
5 beginnen
1 [starten, openen] commencer♦voorbeelden:een winkel beginnen • ouvrir un magasinde les beginnen met een overhoring • commencer la leçon par une interrogation¶ wat moet ik met hem beginnen? • je ne sais pas quoi en faire!begin er niet aan! • laisse tomber!1 [algemeen] commencer2 [+ over][gaan praten] commencer à parler (de)♦voorbeelden:dat begint goed! • cela s'annonce bien! 〈 ook ironisch〉opnieuw beginnen • recommenceraan iets nieuws beginnen • se mettre à autre chosemet iets beginnen • 〈 iets eerst doen〉 commencer par qc., commencer par faire qc.; 〈 begin maken met iets〉 commencer qc., commencer à faire qc.laat ik beginnen met iedereen welkom te heten • tout d'abord, je voudrais souhaiter la bienvenue à toushet begint te lijken • cela commence à prendre formeover politiek beginnen • commencer à parler politiqueals je zó begint … • si tu le prends comme ça …voor zichzelf beginnen • se mettre à son compte→ link=bezinnen bezinnen -
6 roeien
1 [d.m.v. riemen een vaartuig voortbewegen] ramer♦voorbeelden:met dubbele riemen roeien • nager en couplenaar de overkant roeien • ramer vers la rive opposéeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [roeiend vervoeren] transporter en canot♦voorbeelden:1 [de roeisport beoefenen] faire de l'aviron2 [met de vlerken zwaaien] battre (des ailes)♦voorbeelden: -
7 ophouden
1 [eindigen] arrêter♦voorbeelden:ophouden met roken • arrêter de fumerzonder ophouden • sans cesseniet van ophouden weten • ne pas savoir s'arrêterhou op! • arrête!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [omhooghouden] tendre2 [verdedigen] garder3 [tegenhouden] retenir4 [beletten verder te gaan] retarder5 [op het hoofd houden] garder♦voorbeelden:zijn stand ophouden • garder son rangiemand niet langer ophouden • ne pas retarder plus longtemps qn.ik werd opgehouden • j'ai été retenu→ link=schijn schijnIII 〈wederkerend werkwoord; zich ophouden〉1 [verblijven] séjourner2 [+ met][zich bezighouden met] s'occuper (de)♦voorbeelden:2 met hem houd ik mij niet op • lui, je ne le fréquente pas -
8 slingeren
1 [zwaaien] osciller2 [zigzaggen] zigzaguer3 [zwaaiende beweging maken] balancer4 [ordeloos neergelegd zijn] traîner5 [kronkelen] serpenter♦voorbeelden:met de fiets slingeren • zigzaguer en vélode auto slingerde over de straat • la voiture zigzaguait dans la ruehij slingert als iemand die dronken is • il titube comme un ivrogneII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [met een zwaai werpen] lancer2 [zwaaiende beweging doen maken] agiter3 [winden om] enrouler4 [met een slinger voortbewegen] lancer avec une fronde♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 tussen vrees en hoop heen en weer geslingerd worden • osciller entre la crainte et l'espoirIII 〈wederkerend werkwoord; zich slingeren〉1 [kronkelen] serpenter2 [+ om][zich om een voorwerp kronkelen] s'enrouler (autour de)♦voorbeelden: -
9 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
10 doen
doen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ iemands doen en laten • les faits et gestes de qn.uit zijn gewone doen zijn • ne pas être dans son assiettein goeden doen zijn • vivre dans l'aisanceergens mee van doen hebben • avoir à voir dans qc.voor hun doen • pour euxdat is geen doen • ça n'est pas faisable————————doen21 [algemeen] faire2 [ergens plaatsen; ook m.b.t. tijdsduur] mettre3 [+ het][gewenste (uit)werking hebben] faire♦voorbeelden:1 iemand iets cadeau doen • faire cadeau de qc. à qn.die toeristen deden Europa in 7 dagen • ces touristes ont fait l'Europe en 7 joursze doet het erom • elle le fait exprèsde kamer doen • faire le ménageeen oproep doen • faire un appelgewichtig doen • faire l'importantiemand doen begrijpen dat … • faire comprendre à qn. que …wat heeft dat kind gedaan? • qu'est-ce qu'il a fait de mal, ce petit?het is met hem gedaan • c'en est fait de luinu is het gedaan • c'est la fin de toutiets gedaan weten te krijgen • obtenir qc. (de qn.)als je het dan toch moet doen … • tant qu'à faire …roken doet hij niet • il ne fume pasdoen toenemen • augmenterdat wordt altijd zo gedaan • c'est l'habitudedat doet men niet • cela ne se fait pasik doe het • d'accordhet deed me niets • ça ne m'a rien faitwat doet die man (voor de kost)? • que fait cet homme (dans la vie)?moet je wat doen? • tu dois aller quelque part?zo'n ervaring doet je wat • une expérience comme ça, ça (te) fait quelque choseal doende leert men • en faisant, on apprendwat moet ik daarmee doen? • qu'est-ce que vous voulez que j'en fasse?u zou er beter aan doen uw mond te houden • vous feriez mieux de vous taireik doe er twee uur over • je mets deux heures (à <+ onbepaalde wijs>); 〈m.b.t. werk ook〉 je le fais en deux heureszout erbij doen • ajouter du seldat doet mij goed • cela me fait du bienheb ik daar kwaad aan gedaan? • est-ce que j'ai mal fait?lief doen • se montrer aimablehij heeft het meer gedaan • il n'en est pas à son coup d'essaizij deed niets dan praten • elle n'a fait que parlerverstandig doen • agir de façon raisonnablevreemd doen • avoir un comportement bizarrehij zingt beter dan hij vroeger deed • il chante mieux qu'avantzij doen niets aan hun geloof • ils ne sont pas pratiquantsaan de slanke lijn doen • faire un régime (amaigrissant)aan sport doen • faire du sporthij doet in textiel • il est dans le textilehij doet lang over dat boek • il met du temps à lire ce livreveel te doen hebben • avoir beaucoup à fairein die stad is veel te doen • dans cette ville on peut faire un tas de chosesniet weten wat te doen • ne savoir que fairedat is te doen • c'est faisableer is veel over te doen geweest • cela a fait du bruitkunt u iets voor hem doen? • pouvez-vous (faire) qc. pour lui?je doet maar! • (tu) fais ce que tu veux!2 iets in zijn zak doen • mettre qc. dans sa pochedie poster doet het daar goed • cette affiche fait bien à cet endroithet zijn onze programma's die het hem doen • c'est la qualité de nos programmes qui fait notre succèsde kleur doet het hem • tout est dans la couleurik doe het ermee • avec ça, j'arrive à m'en tirerhij kan het ermee doen • ça lui apprendrahet moeten doen met … • devoir se contenter de …ik kan er niets aan doen • je n'y peux rienkan ik er iets aan doen! • qu'est-ce que tu veux que j'y fasse!er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niets toe • cela ne fait rienmet iemand te doen hebben • 〈 ruzie〉 avoir un compte à régler avec qn.; 〈 medelijden〉 avoir pitié de qn.met iemand te doen krijgen • avoir affaire à qn.het is hem te doen om • ce qu'il veut, c'esthet is me niet om het geld te doen • ce n'est pas pour ce que ça me rapportezich aan iets te goed doen • se régaler de qc. 〈 ook figuurlijk〉 -
11 inlaten
1 [binnenlaten] faire entrer2 [verzinken] noyer (un clou etc.)II 〈wederkerend werkwoord; zich inlaten〉♦voorbeelden:zich met een gevaarlijke zaak inlaten • s'aventurer dans une affaire dangereuse -
12 aftrekken
1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 [wiskunde] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈 overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:acht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font six1 [inhouden] déduire (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:de bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ link=hand hand -
13 beslaan
1 [met een waas overtrokken worden] se couvrir de buée♦voorbeelden:een beslagen tong • une langue chargéeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [bekleden] recouvrir2 [met ijzer; ook m.b.t. paarden] ferrer3 [met spijkers] clouter4 [met lood] plomber5 [innemen] occuper♦voorbeelden:het complex beslaat een grote oppervlakte • le complexe couvre une grande superficie -
14 haken
1 [met een haak grijpen, blijven vastzitten] s'accrocher (à)2 [+ naar][hevig verlangen] aspirer (à)1 [m.b.t. handwerken] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire du crochet; 〈 overgankelijk werkwoord〉 faire (qc.) au crochet1 [+ aan][aan een haak bevestigen] accrocher (à) -
15 overeenkomen
2 [+ met][samengaan] s'accorder (avec)♦voorbeelden:〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 slecht overeenkomen met iemand • s'entendre (très) mal avec qn.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [het eens worden] tomber d'accord (sur <+ zelfstandig naamwoord>, pour <+ onbepaalde wijs>)2 [afspreken] convenir (de)♦voorbeelden:2 er werd overeengekomen dat … • il a été convenu que … -
16 slaan
2 〈 in het gezicht〉 gifler (qn.)3 [door een zwaaiende beweging op, van de plaats brengen; ook m.b.t. het oog, de blik] jeter4 [van het speelbord verwijderen] prendre♦voorbeelden:een steen sloeg een barst in het raam • une pierre a fêlé la vitreeiwit slaan • battre les blancs d'oeufsde gevangenen werden geslagen • les prisonniers étaient battuseen spijker in de muur slaan • enfoncer un clou dans le murde trommel slaan • battre le tambouralles kort en klein slaan • tout démolirzich door het werk heen slaan • venir à bout de son travail〈 figuurlijk〉 niet van iemand af te slaan zijn • être toujours pendu aux basques de qn.〈 figuurlijk〉 ergens niet weg te slaan zijn • ne pouvoir être délogé de qp.iemand in elkaar slaan • rouer qn. de coupsiemand in het gezicht slaan • frapper qn. au visagede bal over het hek slaan • envoyer le ballon par-dessus la grillestof uit een tapijt slaan • battre un tapisstof van zijn jas slaan • secouer la poussière de son manteau; épousseter son manteau 〈 met borstel〉2 iemand een mantel om het lichaam slaan • envelopper qn. dans un manteaude armen om de hals van iemand slaan • jeter les bras autour du cou de qn.zijn arm om iemand heen slaan • enlacer qn.de armen over elkaar slaan • croiser les bras2 [m.b.t. hart, pols; ook deur, trom] battre3 [m.b.t. klok] sonner4 [+ op][betreffen] concerner5 [begin maken met] se mettre (à faire qc.)♦voorbeelden:hard slaan • taper durmet de vleugels slaan • battre des ailesmet de armen en benen slaan • se démenerer maar op los slaan, in het wilde weg slaan • taper dans le taser flink op los slaan • ne pas y aller de main mortehet schip slaat aan stukken • le navire se brisehet water slaat tegen het schip • l'eau bat le navirede regen slaat tegen de ruit • la pluie fouette contre la vitrehet slaan van het hart • le battement du coeurhet slaan van de regen • le fouettement de la pluiehet slaat twee uur • deux heures sonnentdat slaat nergens op • ça ne rime à riendat slaat op de huidige situatie • cela se rapporte à la situation actuelleoverboord slaan • passer par-dessus bordde angst slaat hem om het hart • l'angoisse le paralysede rook slaat me op de adem • la fumée me suffoquetegen de grond slaan • tomber par terrede vlammen sloegen uit het dak • les flammes jaillissaient du toit -
17 overtrekken
overtrekken11 [bekleden] (re)couvrir (de)2 [overdrijven] exagérer————————overtrekken21 [over iets heen gaan] passer (à travers, par-dessus)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 overtuigen
1 [laten inzien dat iets waar is] 〈 met bewijs〉 convaincre (qn. de qc.) ⇒ 〈 door overreding〉persuader (qn. de qc.)♦voorbeelden:iemand met tastbare bewijzen overtuigen • convaincre qn. preuves en mainhij is overtuigd van zijn gelijk • il est convaincu d'avoir raisonik ben er (vast) van overtuigd • j'en suis (fermement) convaincuII 〈wederkerend werkwoord; zich overtuigen〉1 [zich vergewissen] se convaincre (soi-même) (de qc.) -
19 ploegen
1 [met de ploeg omwerken; omwoelen] labourer; 〈absoluut gebruikt; het land omploegen〉 labourer la terre♦voorbeelden:de paarden ploegen de grond met hun hoeven • les chevaux labourent le sol de leurs sabots♦voorbeelden: -
20 ruilen
1 [inwisselen] échanger (qc. contre, pour qc.)♦voorbeelden:1 zullen we ruilen? • on change?1 [verwisselen van toestand] changer (avec)♦voorbeelden:met iemand van plaats ruilen • changer de place avec qn.het ruilen • le changement
См. также в других словарях:
Конго (язык) — У этого термина существуют и другие значения, см. Конго. Конго Самоназвание: Kikongo Страны … Википедия
Киконго — Конго Самоназвание: Kikongo Страны: Республика Конго, ДР Конго, Ангола Регионы: Центральная Африка Общее число носителей: около 7 миллионов Ст … Википедия
Конго — Конго один из банту языков. По классификации языков банту К. М. Дока, относится к зоне Конго (зона H, по классификации М. Гасри). Распространён в Конго, Заире и Анголе. Число говорящих около 7,6 млн. чел. Распадается на 2 группы диалектов:… … Лингвистический энциклопедический словарь